Vier was ik
en voor het eerst in De Stad, huppelend aan de hand van mijn vader. Ik kreeg rode sandaaltjes en een halve worst van de Hema.
Voor de ingang van de Hema zat de Stadsduif, hij fladderde wat achter mij aan. “Pas maar op, voor je het weet, eet hij je worst op.”, zei mijn vader.
Pa gaf me een vette knipoog en hop, daar ging het laatste stukje.
Het kon me niets schelen.
De stad had me betoverd. Eenmaal thuis wilde ik direct weer terug.
Als kleuter trok ik aan mijn tenen om ze harder te laten groeien. En ik zeurde om nieuwe schoenen uit de stad.
Als puber fietste ik kilometers door weer en wind om door de stad te dwalen. Op mijn 18e verliet ik mijn geboortedorp voorgoed.